Wil
Ik vrees niet mijn wil; ik vertrouw en bouw op hem.
Ik ben hem.
Ik ben de ik ben.
Ik betwijfel niet mijn wil; hij is mijn zekerheid en ik volhard in hem.
Ik ben hem.
Ik ben de ik ben.
Ik haat niet mijn wil; ik heb hem lief en maak plaats voor hem.
Ik ben hem.
Ik ben de ik ben.
Gesterkt en vernieuwd
Krachten:
Ben gelaten en kalm.
Zelf:
Met wat ik beoog en waaraan ik toebehoor.
Ommekeer:
In duisternis temperen en intensiveren kleuren betekenisvol.
Inwijding:
Onthult stralenkrans.
Inzicht:
Wat ik waarlijk weet en blootleg.
Vrijheid
Ik vrees niet mijn vrijheid; ik verwelkom haar en zet haar in.
Ik ben haar.
Ik ben de ik ben.
Ik betwijfel niet mijn vrijheid; zij verzekert mij en ik handel uit haar.
Ik ben haar.
Ik ben de ik ben.
Ik haat niet mijn vrijheid; ik heb haar lief en verwezenlijk haar.
Ik ben haar.
Ik ben de ik ben.
Muziek
Hoe waardeert u dit blogartikel?
Dat kunt u aangeven door commentaar te leveren in de onderstaande reactieruimte en/of door te klikken op één van de de iconen hieronder. Zie de kwalificatie die tevoorschijn komt zodra u de muisaanwijzer of uw vingertop op een icoon laat rusten.
Ik leef met spreuken en aforismen waar ik volkomen achter sta. Ook als ik ze zelf heb geschreven. Soms mankeert er iets aan een regel of een woord of een zekere woordvolgorde, maar krijg ik er niet direct de vinger op waar hem dat in zit.
Na maanden is me pas duidelijk geworden, dat is een taalworsteling, hoe de ‘ommekeer paragraaf’ precies dient te zijn:
Ommekeer:
In duisternis temperen en intensiveren kleuren betekenisvol.
Dit komt overeen met mijn nachtelijke ervaringen.
N.B.
Bij deze spreuk Levensbegin, die ik meermalen per dag zowel hardop als in gedachten (1) reciteer en (2) (be)leef, en als zodanig een effectieve uitwerking op mijn handelen en levens(be)stemming heeft, voor mij is dat duidelijk merkbaar, hoort een inwijdingsweg waarvan een belangrijk bestanddeel door Rudolf Steiner nauwkeurig wordt beschreven in:
De zevende voordracht (Dornach, 8 februari 1924) van de voordrachtenreeks (GA 234):
Antroposofie. Een nieuwe benadering
Spreuken die ik zelf schrijf, terwijl ik verder rijp en geïnspireerd raak, zijn dikwijls in ontwikkeling. Dan voltooi ik ze in etappes. Heb er vandaag in de eerste strofe driemaal ‘Ik ben hem. Ik ben de ik ben‘ en in de laatste strofe ‘Ik ben haar. Ik ben de ik ben‘ aan toegevoegd. Dat verhoogd de werking van de spreuk beduidend is mijn ervaring.
Bij de ontwikkeling van de bewustzijnsziel is het volgende bewustzijnskenmerk typerend:
willend denken en denkend willen;
bij de verstands- en gemoedsziel is dat:
voelend denken en denkend voelen;
en bij de gewaarwordingsziel:
willend voelen en voelend willen.
Bron: Rudolf Steiner
Ik ben de ik-ben wijst op een goddelijk element in de menselijke ziel, welke een mens in staat stelt om ik tegen zichzelf te zeggen en zichzelf waarlijk bewust te zijn.
Pieter Witliet heeft daar verdienstelijk literatuuronderzoek naar gedaan. Zie zijn volgende aantekening uit het webdocument Rudolf Steiner over het Ik – GA 54:
Pieter Witvliet:
‘Daar waar de ziel het goddelijke in zichzelf begint te voelen, daar waar de ziel in de dialoog met zichzelf ‘ik’ begint te zeggen tegen zichzelf, met zichzelf zo te spreken als van buitenaf niet mogelijk is, begint in het goddelijke wezen van de ziel de ontwikkelingsweg van de mens. Dan kondigt de God in de mens zich aan. De oude Hebreeuwse Geheime Leer voelde dit aan. Daarom werd deze naam de onuitsprekelijke naam van God genoemd, de naam die betekent: «Ik ben de ik-ben.” Volgens het oudtestamentische geloof betekent de naam de’:
Rudolf Steiner, GA 54, bladzijde 124:
” Aankondiging van de godheid in de menselijke ziel. Daarom gingen er krachtige gevoelens en emoties door de menigte als de priester deze naam van de godheid in de ziel aankondigde: Jahweh. Dit is het vierde wezensdeel in de mens, waar zijn uiterlijke natuur eindigt en zijn goddelijkheid begint. ”
Duits origineel, GA 54, bladzijde 124:
” Ankündigung der Gottheit in der menschlichen Seele. Deshalb gingen auch gewaltige Gefühle und Empfindungen durch die Menge, wenn der Priester ankündigte diesen Namen der Gottheit in der Seele: Jahve. Das ist das vierte Glied im Menschen, womit seine äußere Natur endet und seine Göttlichkeit beginnt. “